wo. 10 feb. 2021

Uit het archief: Een overwintering op het eiland Schokland

Onderstaand verhaal vonden we terug in ons archief, het werd conservator Henk Kloosterman eens toegezonden. Het verscheen eerder ook op de website van de Schokkervereniging en in Het Schokker Erf nr. 28, p. 36-38. Ook verscheen het in De Vriendenkring (Vrienden van Schokland), jaargang 47, nr. 4 (winter 2007), p. 30-32.

Een overwintering op het eiland Schokland

Belevenissen van een 17-jarige schippersdochter in de winter van 1927-1928

Wij waren met ons lege schip – een zeilklipper van 154 ton genaamd de Annigje – onderweg van Meppel naar Amsterdam. Mijn vader wilde graag met de Kerst in Amsterdam liggen. Het begon al stevig te vriezen. Tegen de avond waren wij bij het eiland Schokland, dat lag nog in de toenmalige Zuiderzee. Mijn vader besloot die nacht voor anker te gaan achter het eiland (in het zogenaamde gat van Ens) om de andere morgen vroeg te gaan varen. Zodoende om te proberen de ijsgang voor te zijn.

Het vroor die nacht hard en ’s morgens was de Zuiderzee bedekt met grondijs. En daar is met een zeilschip niet door te komen. Dus besloot mijn vader om de haven van Schokland binnen te komen, wat met veel moeite is gelukt. Niet vermoedend dat wij de Kerst en Nieuwjaar zouden vieren. Wij waren het enige schip in de haven, dus ligplaats genoeg. Maar gelukkig woonden er nog twee gezinnen op Schokland, de Rijks havenmeester en de lichtwachter, allebei genaamd Smit; het waren broers. De lichtwachter verzorgde de verlichting op het eiland. De verlichting was toen al elektrisch. In het huisje van de misthoorn stond de Kromhoutmotor voor de stroomopwekking. Dit kromhoutje staat nu (1985) nog in de Marker vuurtoren. De havenmeester had een dienstvaartuig tot zijn beschikking: een spierwitte stalen zeilbotter (bijgenaamd het varken).

Dit ansicht uit 1929 geeft weer hoe het in die tijd kon vriezen rondom Schokland. Bron: Museum Schokland.

Gelukkig waren er onder die gezinnen ook jongelui van onze leeftijd en hadden mijn jongere broer ik al gauw contact. Mijn ouders waren goed bevriend met de ouderen en gingen bij deze mensen buurten.

Omdat het bleef vriezen, gingen wij al gauw schaatsenrijden op de Zuiderzee. Wij schaatsten van de haven aan de Noordpunt naar de Middelbuurt waar nu het Museum is in de kerk. In mijn tijd werd de kerk gebruikt als onderkomen voor seizoenarbeiders, maar zo langzamerhand raakte het eten op. En het liep tegen Kerst. Bij de familie Smit, de havenmeester, was een onderwijzeres in huis. De kinderen op het eiland kregen daar op rijkskosten onderwijs thuis. De onderwijzeres wilde graag naar huis met de Kerst. Ze woonde in Groningen en omdat er toch eten gehaald moest worden in Kampen, ging ze met de mannen mee naar Kampen.

Op het eiland was een grote slee en die werd klaargemaakt, ’s morgens bij het aanbreken van de dag waren ze klaar voor vertrek. De onderwijzeres werd in dekens gewikkeld op de slee gezet. Mijn broer mocht ook mee om te helpen. De mannen trokken en duwden de slee zelf op de schaatsen over de Zuiderzee naar hert Kampereiland. De tocht was niet zonder gevaar, wegens de wakken en scheuren in het ijs. Vanaf het Kampereiland werd er gelopen naar Kampen. Een pittige wandeling van ongeveer 15 km. Om niet te verdwalen bij mist of sneeuw op het ijs, hadden ze een kompas meegenomen. Voor de achterblijvers was het ook een spannende dag, want het ijs kon zo gaan scheuren.

Een foto van het schip, welke bij het document zat ingesloten. Bron: Museum Schokland.

Maar gelukkig, in de namiddag kwamen de mannen er weer aan, met de slee vol proviand, melk, spek, meel, enz. Nadien is deze reis nog tweemaal herhaald, met aldoor een goede afloop.

Mijn ouders gingen ’s avonds buurten bij de familie Smit. De jongelui kwamen dan bij ons aan boord in de roef en dan werden er spelletjes gedaan. Op een avond tussen Kerst en Nieuwjaar waren wij weer met de hele club bij ons aan boord in de roef en zijn wij kaarten gaan schrijven voor familie en kennissen, maar er waren alleen kaarten met de afbeelding van Schokland er op.

Er kon wel post worden verstuurd en er werd ook post gebracht. Er was een geul gebroken in het ijs van de Zuidpunt van het eiland naar Kampen. Als het mogelijk was, bracht de botter de post. En als de botter op de Zuidpunt was gearriveerd, moesten de mannen over een glad dammetje naar de Zuidpunt lopen om de post op te halen. Het was levensgevaarlijk en zo’n ander halfuur lopen. Ze deden dan sokken over de klompen om niet uit te glijden. Wij hebben ook nog een kaart naar Koningin Wilhelmina gestuurd met de namen van alle eilandbewoners er op. Later hoorden wij dat de Koningin een brief terug had gestuurd.

Omdat er weer meel genoeg was, gingen wij oliebollen en wafels bakken. Je moest toch wat doen. Radio en TV was er nog niet.

Na Nieuwjaar waren de mannen begonnen met grote ijszagen ons schip los te zagen, maar dat ging erg langzaam en was bar zwaar werk. Dit werd gedaan omdat het ondertussen was gaan dooien.

Op een avond zaten wij weer bij elkaar in de roef. Een van ons tuurde door de ramen van de roef naar buiten naar de haveningang en zag ineens boordlichten naar de haveningang komen. Het was de beurtmotor, die wilde in de haven overnachten. De andere dag heeft de beurtmotor het ijs om ons schip heen losgebroken en ons naar buiten gesleept. Vandaar zijn wij onder zeil richting Amsterdam gevaren. Het viel niet mee om op de zeilen door dat losse ijs te varen, maar het is gelukt en zijn wij veilig in Amsterdam aangekomen. Al met al hebben wij vijf weken ingevroren gezeten in de haven van Schokland. Wij hebben ons daar best vermaakt, maar waren toch ook weer blij dat we weer in de vaart waren.

Dit verhaal is waar gebeurd en verteld door Mevr. A. Jetses-van Veen (1908 – 1989) aan haar oudste zoon dhr. A. Jetses wonend te Zaandam.

Wil je op de hoogte blijven van het laatste nieuws vanuit Museum Schokland? Schrijf je dan in op onze nieuwsbrief.